10x cadeautips voor de decembermaand
Onmisbare, handige of gewoon leuke gadgets.
All mountain: Ook wel AM of trailbike genoemd. Mountainbike geschikt voor ieder fietsbaar terrein. Van cross country tot downhill. Veerweg rond de 140 mm.
ATB: All Terrain Bike. Terreinfiets. Oude aanduiding voor mountainbike.
Attack mode: Lichaamspositie, staande op de pedalen, scharnierend rond knieën en heupen, zonder druk op het stuur en vooruit kijkend. Ter voorbereiding op het nemen van hindernissen.
Berm: Kombocht.
Bikepark: Terrein met één of meer parcoursen met aangelegde hindernissen als jumps, drops en pumptracks.
Boost: Nieuwe norm voor de inbouwbreedte van mountainbikewielen. Voor 110 mm, achter 148 mm. Volgt non-boost en quick release op met inbouwbreedtes van respectievelijk 110 en 142 mm en 100 en 135 mm.
Braap: Het geluid dat noppenbanden maken bij het snel nemen van een bocht.
Bunnyhop: Op eigen kracht springen met de fiets. English bunnyhop: de fiets met beide wielen tegelijk omhoog trekken. American bunnyhop: voorwiel eerst omhoog, gevolgd door het achterwiel. De Amerikaanse versie kan verder en hoger.
Burp: Buitenband die bij tubeless gebruik even loskomt van de velg en daarbij lucht verliest.
BWR: Boswielrenner; een racefietser op de mountainbike. Wordt vooral in de winter veel gezien.
Chainsuck: Als de ketting aan het tandblad blijft hangen en vastslaat tussen de kettingbladen en de liggende achtervork, waardoor het frame kan beschadigen.
Clipless: Met de voeten vast in klikpedalen.
Cross country: Fietsen over singletrack en paden, kleine hindernissen nemend. Als sport vooral gericht op snelheid en uithoudingsvermogen. Wedstrijden duren 1 tot 2 uur.
Cross country bike: Snelle mountainbike voor zowel vlak terrein als klimmen en afdalingen zonder grote hindernissen. Indien geveerd tot 120 mm veerweg.
Dailed: Verwijst naar een perfect opgezette fiets of een perfect uitgevoerde techniek.
Downhill: Een berg afrijden. Als sport gericht op durf, technische vaardigheid en snelheid. Wedstrijden duren enige minuten.
Downhill bike: Fiets voor downhillwedstrijden. Bestand tegen grote drops, bulten en stenen. Niet geschikt om bergop te rijden. Meer degelijkheid, stabiliteit en veerweg dan een endurofiets. Veerweg 200 mm of meer.
Drop: Een hoogteverschil in de trail die je over het algemeen met snelheid afspringt.
Dropper: Zadelpen die je al fietsend hoger of lager kunt zetten.
Dubbel: Aandrijfsysteem met twee tandwielen voor.
Endo: Remmend op het voorwiel rijden. Ook: Stoppie.
Enduro: Rijden over moeilijk terrein. Als sport gericht op technische vaardigheid en snelheid. Je fietst van segment naar segment. Alleen tijdens de segmenten, meestal bergaf, wordt de tijd gemeten.
Enduro bike: Fiets voor endurowedstrijden. Gemaakt voor steile afdalingen met hindernissen, maar ook geschikt om bergop te fietsen. Degelijkheid, stabiliteit en veerweg zitten tussen die van trailbikes en downhillfietsen in. Veerweg rond de 160 mm.
Fat front: Mountainbike met voor een band van plus- of fatbike breedte.
Fatbike: Mountainbike met banden met een breedte vanaf 3,6 inch. Zie ook: Fattie.
Fattie: Mountainbike met banden met een breedte vanaf 3,6 inch. Zie ook: Fatbike.
Feathering: "Feathering the brakes'; gedoseerd remmen. Zie ook: Modulating."
Flowtrack: Uitdagend maar soepel te rijden mountainbikepad.
Flowy: Uitdagend maar soepel te rijden. In tegenstelling tot gnarly.
FM: Fietsenmaker.
Four-cross: Zo snel mogelijk tegen drie tegenstanders een kort, aflopend bmx-achtig parcours afleggen op een mountainbike. Wedstrijden duren minuten.
Freeride: Een mengelmoes van All Mountain, Enduro en Downhill, maar niet in wedstrijdvorm. Puur voor de lol.
Fullface helmet: Op een motorhelm lijkende fietshelm die ook het lage achterhoofd en de kin beschermt.
Fully: Mountainbike met voor- en achtervering.
Gnarly: Ruig en technisch uitdagend. In tegenstelling tot flowy. Gnarly terrein vereist concentratie en technische vaardigheid door hindernissen als wortels, stenen, haarspeldbochten, steile klimmen en afdalingen en drops.
Granny: Kleinste tandblad voorzijde.
Hardtail: Mountainbike zonder achtervering, met verende voorvork.
Jump: Springen met de fiets door je te laten lanceren. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van een daarvoor geprepareerde schans of bult.
Kombocht: Bocht met verhoging aan de buitenzijde.
LBS: Local Bike Shop
Linkage: Scharnier in het veersysteem.
LTHT: Long Travel Hard Tail, met vork van 150 mm of meer.
Manual: Op het achterwiel fietsen zonder te trappen en in het zadel te zitten.
Marathon: Wedstrijd waarbij een grote afstand en veel hoogtemeters worden afgelegd. Vooral gericht op snelheid en uithoudingsvermogen. Duurt een of twee dagdelen.
Modulating: ‘Modulating the brakes'. Gedoseerd remmen. Zie ook: Feathering.
MTB: Mountainbike. Terreinfiets.
Narrow Wide: Voorblad met afwisselend dikke en dunne tanden. Wordt toegepast bij aandrijving met slechts één blad voor.
Neutral position: Lichaamspositie, staande op de pedalen, scharnierend rond knieën en heupen, zonder druk op het stuur en vooruit kijkend. Ter voorbereiding op het nemen van hindernissen. Zie ook: Attack mode.
Northshore: Een vlonder waarop je verhoogd van de grond overheen rijdt.
Off-camber: Bocht die naar de buitenkant afloopt. In tegenstelling tot kombocht.
One by: Aandrijfsysteem met één tandwiel voor.
OTB: Over The Bar'. Fietsongeluk waarbij je over je stuur gelanceerd wordt.
Pinch Flat: Lek door beknelling van de band tussen bodem en velg. Kenmerkt zich door twee gaatjes. Zie ook: Snakebite.
Pinned: 'He pinned it': hij heeft de passage technisch foutloos en zo snel als mogelijk gereden.
Plus bike: Mountainbike met banden tussen 2,6 en 3,5 inch breed.
Preload:Kort druk geven op stuur en trappers, waardoor banden en vering ingedrukt worden. Door het terugveren worden bunnyhop en pumping mogelijk en jumps versterkt.
Pumping: Techniek waarbij je heuvel op het lichaam omhoogtrekt en heuvel af juist naar beneden drukt. Levert snelheidswinst. Kan ook in kombochten toegepast worden. Zie pumptrack.
Pumptrack: Parcours waarbij bulten en bochten geoptimaliseerd zijn voor de pumptechniek. Rondrijden zonder trappen is vaak mogelijk.
Rad: Afkorting van 'radical'. Uitzonderlijk. Iets wat goed bevalt.
Railing: Railing a corner'. Een bocht snel en zeker nemen. Als op rails.
Reach: Horizontale afstand tussen het midden van de trapas en het midden van de stuurpen. Zie ook: Stack.
Rebound: Terugveren van de vering. Met de reboundinstellng bepaal je hoe snel voor- of achtervering terugveren en daarmee de springergheid van de fiets.
Rigid: Ongeveerd.
Riser bar: Stuur met de handvatten in een hogere positie dan normaal.
Rockgarden: Hindernis in de vorm van een stenenveld.
Roller coaster: Een achtbaan van MTB-trails.
Sag: De mate waarin de vering door het rijdersgewicht indrukt. Wordt aangegeven in procenten van de totale veerweg.
Schralping: Met het achterwiel slippend door de bocht gaan, zonder te remmen.
Schrub: Sprong waarbij de hoogte getemperd wordt zonder snelheid te minderen.
Sessioning: Meerdere malen achter elkaar een technische manoeuvre oefenen of hindernis nemen.
Shred: Werkwoord. Technisch uitmuntend rijden, uitzonderlijk snel rijden. Met bijzonder veel plezier rijden.
Singlespeed: Mountainbike zonder versnellingen.
Singletrack: smal pad waar je niet met z'n tweeen naast elkaar kunt fietsen.
Skinny: Balk of stam waarover je in de lengte rijdt.
Slack: Uitgezakt. 'Een slacke bike': Een fiets waarbij de stuuras extra schuin staat en de wielen verder uit elkaar. Zorgt voor een grotere stabiliteit.
Snakebite: Lek door beknelling van de band tussen bodem en velg. Kenmerkt zich door twee gaatjes. Zie ook: Pinch flat.
Softtail: Achtervering waarbij de liggende achtervork niet scharniert maar buigt.
Squashing: Squashing a jump'. Een sprong zo laag mogelijk nemen. Squashing a drop. Een drop zo dichtbij als mogelijk landen.
Stack: Verticale hoogteverschil tussen de top van de stuurbuis en het midden van de trapas. Zie ook: Reach.
Standover: Standover height. Hoogte van het middelpunt van de zitbuis. Standover clearance: Ruimte tussen zitbuis en kruis, staande over de fiets.
Star: Zonder vering.
Steekas: Uitneembare dikke wielas die in frame of vork geschroefd wordt, opvolger van de dunnere klemmende quick release.
Stoked: Blij, enthousiast. Wordt meestal gezegd na het nemen van een uitdagende hindernis of het rijden van een uitdagend parcours.
Stoppie: Remmend op het voorwiel rijden. Zie ook: Endo.
Switchback: Haarspeldbocht.
Taco: In de vorm van een taco verbogen wiel.
Tapered: Als het onderste deel van een stuurbuis breder is dan het bovenste deel
Trackstand: Stil staan met de fiets met de voeten op de pedalen. Wordt bij het wielrennen 'sur place' genoemd.
Trail: Mountainbikepad, ook naloop van het voorwiel.
Trail bike: Mountainbike voor ruige mountainbikepaden. Geschikt voor moeilijke afdalingen en redelijk snel klimwerk. Degelijkheid, stabiliteit en veerweg zitten tussen die van crosscountry en endurofietsen in. Veerweg rond de 140 mm.
Trail respect: Onder extreem natte of droge omstandigheden mountainbikepaden vermijden om de ondergrond te sparen.
Travel: Aantal millimeters veerweg.
TTF: Technical trail feature. Handgemaakte (meestal van hout) of natuurlijke (zoals boomwortels) hindernis op een mountainbikeparcours.
Tubeless: Zonder binnenband. Buitenband krijgt met latex als afdichtingsvloeistof vervangende lekbestendigheid.
Vignet: Toegangsbewijs voor een mountainbikeroute. Op een deel van de Nederlandse mountainbikeroutes zijn fietsers vignetplichtig.
Wil je weten op welke mtb-routes je een vignet nodig hebt? Check ons artikel Waar mag je mountainbiken?
Wallride: Een bocht nemen via een verticaal oppervlak.
Wheelie: Op het achterwiel fietsen, trappend en in het zadel. Zie ook: Manual.
Whip: Sprong met een zijdelingse zwaai van het achterwiel.
XC: Zie Cross Country
Samenstelling: Pieter van Leeuwen
Redactie Fietssport
Onmisbare, handige of gewoon leuke gadgets.
Een unieke, capabele én premium fietscomputer
Laat je familie en vrienden weten waar je fietst.
Merida Global Launch 2020.
Wat doe je aan en wat neem je mee in je rugzak?